Artikel A.1
1. Een KNJV -Proef bestaat uit drie gestandaardiseerde gedrag - en
gehoorzaamheidsproeven (A tot en met C) en zeven
gestandaardiseerde apporteerproeven (D tot en met J).
2. Het doel van de KNJV -Proef is primair de mate van perfectie en het
niveau van de opleiding voor het werk na het schot
van de deelnemende honden vast stellen door middel van een
formeel examen aan de hand van gestandaardiseerde
gedrag - en gehoorzaamheidsproeven en gestandaardiseerde
enkelvoudige apporteerproeven
ORGANISATIE
Artikel A.2
1. Een KNJV -Proef mag uitsluitend worden georganiseerd in het
daarvoor vastgestelde seizoen.
Dit seizoen loopt van 1 juli tot en met 30 september.
2. Een KNJV -Proef mag worden georganiseerd door gewesten, combinaties
van gewesten, rasverenigingen en door
combinaties van rasverenigingen.
TOELATINGSEISEN
Artikel A.3
1. Onverkort het gestelde in de hierna volgende leden van dit
artikel worden op KNJV -Proeven honden toegelaten die voldoen
aan het gestelde in artikel V2 van dit reglement.
2. Honden, die niet zijn opgenomen in een door de F.C.I. erkend
hondenstamboek maar waarvoor de inschrijving volgens het
eerste lid is opengesteld, mogen uitsluitend worden
toegelaten op KNJV -Proeven, georganiseerd door de K.N.J.V,
gewesten of combinaties van gewesten.
3. Cryptorchide, monorchide en gecastreerde reuen mogen worden geweigerd
op KNJV -Proeven, georganiseerd door
rasverenigingen of combinaties van rasverenigingen.
4. Honden, die niet zijn opgenomen in een door de ECI. erkend
hondenstamboek, Cryptorchide, monorchide en gecastreerde
reuen mogen niet worden toegelaten tot de proeven I en J.
KEURMEESTERS
Artikel A.4
1. Op een KNJV -Proef moeten minimaal drie keurmeesters ambteren.
Indien door onvoorziene omstandigheden een
keurmeester uitvalt en de mogelijkheid ontbreekt daarin alsnog te
voorzien, mag, mits de organiserende instantie
overmacht kan aantonen, na toestemming van de gedelegeerde, met
twee keurmeesters worden volstaan.
2. De proeven A tot en met H worden gekeurd door één keurmeester; de
proeven I en J worden gekeurd door de
gezamenlijke keurmeesters, of indien er meer dan drie
keurmeesters ambteren, door drie, door de gedelegeerde aan
te wijzen keurmeesters.
Artikel A.5 Proef A:
1. De hond moet zijn voorjager over een traject van ongeveer 40 meter volgen.
Dit traject moet eerst aangelijnd en vervolgens
onaangelijnd worden afgelegd.
2. Het traject heeft de vorm van een zandloper waardoor de voorjager steeds twee
bochten met zijn hond aan binnenkant en twee
bochten met zijn hond aan de buitenkant moet maken.
3. Tijdens het onaangelijnd volgen moet de voorjager halsband en lijn op een
door de keurmeester aangewezen plaats achterlaten.
Beoordeling:
Algemeen:
.Voor de totale proef wordt één cijfer gegeven, en wel zodanig, dat aangelijnd
en los volgen in de uiteindelijke beoordeling even
zwaar tellen.
.De beide delen te weten aangelijnd en los volgen moeten voldoende worden
afgelegd.
.Voor een volmaakte uitvoering is het niet noodzakelijk dat de hond gaat zitten
als de voorjager stilstaat.
Voldoende
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die aangelijnd, zijn voorjager niet
herhaaldelijk hindert door trekken, voor de voeten lopen of snuffelen en die
onaangelijnd, zijn voorjager volgt en niet herhaaldelijk hindert door
achterblijven, vooruit lopen, voor de voeten lopen of snuffelen.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die aangelijnd, attent is, zijn
schouder voortdurend ter hoogte van de knie van zijn voorjager houdt en nagenoeg
geen aandacht van hem vergt, terwijl de lijn slap hangt en de voorjager zijn
bevel niet hoeft te herhalen en die, onaangelijnd, zijn schouder voortdurend ter
hoogte van de knie van zijn voorjager houdt en nagenoeg geen aandacht van hem
vergt, terwijl de voorjager zijn bevel niet hoeft te herhalen.
Artikel A.6 Proef B:
De hond moet zonder halsband of lijn, vrij worden uitgezonden en van een afstand
van ongeveer 30 meter op bevel naar zijn voorjager komen. De voorjager moet dit
bevel geven onmiddellijk nadat de keurmeester hem dit opdraagt.
Beoordeling:
Algemeen:
Dirigeren kan leiden tot punten aftrek, maar niet tot een onvoldoende.
. De voorjager dient in zekere mate op zijn plaats te blijven. Een stukje
meelopen is toegestaan maar leidt tot punten aftrek.
. Voor wat betreft het "komsignaal" kan een combinatie van attentie en
uitvoeringssignaal als één bevel worden beschouwd.
Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die binnen één minuut, nadat met de
proef is gestart, naar het oordeel van de keurmeester, voldoende vrij is en
voldoende afstand heeft genomen en vervolgens, na niet meer dan drie bevelen,
binnen redelijke tijd bij zijn voorjager komt, zodat deze hem ter plaatse kan
aanlijnen.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die onmiddellijk en in alle vrijheid
uitgaat, snel voldoende afstand neemt en vervolgens, na één bevel, onmiddellijk
en zeer snel komt en zonder daartoe een afzonderlijke aanwijzing te hebben
gekregen, dus uit zich zelf, aan de voeten van zijn voorjager gaat zitten.
Artikel A.7 Proef C:
1. De hond moet, zonder halsband of lijn en zonder dat enig voorwerp bij de hond
is achtergelaten, de hem aangewezen plaats
houden tot zijn voorjager hem weer ophaalt.
2. De voorjager dient twee volle minuten buiten het gezichtsveld van de hond te
verblijven.
3. De keurmeester dient er op toe te zien dat de hond niet door verwaaien of
inrichting van de proef kan weten dat zijn voorjager in
zijn directe omgeving verblijft.
Beoordeling:
Algemeen:
. De beoordeling begint als de keurmeester de voorjager opdracht geeft zich naar
de aflegplaats te begeven en eindigt als de hond is
opgehaald. . De voorjager mag, zolang hij niet buiten het zicht van de
hond is, ter correctie éénmaal teruglopen.
. De rust waarmee alles wordt uitgevoerd is zeer bepalend voor de hoogte van het
cijfer.
. De door de hond eenmaal aangenomen basishouding: liggend, zittend of staand,
moet voor een volmaakte uitvoering worden
gehandhaafd.
Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die de hem aangewezen
plaats niet verder dan één meter verlaat en die niet door hinderlijk janken of
blaffen ongerustheid toont.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die door zijn voorjager in alle rust
zijn plaats is gewezen, voorts geen enkele aandacht van zijn voorjager krijgt,
zijn plaats in het geheel niet verlaat en rustig en vol vertrouwen op zijn
voorjager wacht.
Artikel A.8 Proef D:
1. De hond moet, zonder halsband of lijn, een, in overzichtelijk terrein,
weggeworpen wild konijn apporteren.
2. De voorjager mag tijdens de uitvoering van de proef de hem aangewezen plaats
niet verlaten.
3. De hond moet het konijn binnen handbereik van de voorjager brengen.
4. De Werper dient het konijn zo ver mogelijk van zich weg te werpen, doch op
een zodanige plaats dat het konijn op ongeveer 25
meter van de hond terechtkomt.
5. De valplaats dient zodanig te worden gekozen dat de hond vanaf de positie bij
de voorjager het konijn kan zien liggen.
6. De hond mag in opdracht van de keurmeester, na één seconde, nadat het konijn
gevallen is worden uitgestuurd om te apporteren.
7. Een konijn mag bij deze proef meerdere malen door verschillende honden worden
gebruikt.
Beoordeling;
Algemeen:
. De hond die onhoudbaar inspringt of aangelijnd wordt voorgejaagd kan maximaal
een 8 krijgen.
. De hond die bij het inspringen binnen 5 meter vanaf de plaats van de voorjager
wordt gestopt is niet onhoudbaar ingesprongen.
. Het beoordelen van de wil tot apporteren en de wijze van uitvoering staat
centraal.
Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die het konijn opneemt en naar zijn
voorjager brengt, ongeacht of hij tijdens het werpen aangelijnd of onaangelijnd
was, of hij inspringt of verpakt, of hij zittend of staande afgeeft.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die onaangelijnd naast zijn
voorjager zit en geen aandacht van hem vergt, niet inspringt, het commando tot
apporteren afwacht, snel naar het konijn gaat, en een "model apport" uitvoert.
Artikel A.9 Proef E:
1. De hond moet, zonder halsband of lijn, een in overzichtelijk, diep water
geworpen wilde eend apporteren.
2. De eend moet op een zodanige plaats in het water worden geworpen, dat de hond
om de eend te bereiken, moet zwemmen.
3. De valplaats dient zodanig te worden gekozen, dat de hond, vanaf de positie
bij de voorjager, de eend kan zien liggen.
4. Tijdens het werpen van de eend wordt een schot gelost. Werper en geweer
blijven gedurende de hele proef op hun plaats staan.
Het schot wordt afgegeven op het moment dat de eend op het
hoogste punt is.
5. De keurmeester zal de voorjager de plaats wijzen waar vandaan hij zijn hond
moet inzetten en waar naar toe de hond de eend
moet brengen. Deze plaats zal zodanig worden gekozen dat zij
ongeveer drie meter, afhankelijk van de plaatselijke
omstandigheden, uit de waterkant ligt.
6. De hond mag in opdracht van de keurmeester, na één seconde, nadat de eend
gevallen is, worden uitgestuurd om te apporteren.
Beoordeling:
Algemeen:
. de hond die onhoudbaar inspringt of aangelijnd wordt voorgebracht kan maximaal
een 8 krijgen.
. De hond die vóór de waterkant na ingesprongen te zijn, kan worden gestopt is
niet onhoudbaar ingesprongen.
. De voorjager mag de hond voor een voldoende uitvoering maximaal drie maal de
opdracht geven om te water te gaan.
Hij mag de hond als deze zonder eend uit het water terugkeert nog éénmaal
inzetten.
Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die de eend aanneemt en naar zijn
voorjager brengt, ongeacht of hij tijdens het werpen aangelijnd of onaangelijnd
was, of hij inspringt, verpakt, zich uitschudt of hij zittend of staande
afgeeft.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die onaangelijnd naast zijn
voorjager zit en geen aandacht van hem vergt, niet inspringt, het commando tot
apporteren afwacht, daarna onmiddellijk te water gaat, snel naar de eend zwemt
en een "model apport" uitvoert.
Artikel A.1O Proef F:
l . De hond moet, zonder halsband of lijn, een in dichte dekking geworpen wilde
eend apporteren.
2. De werper dient vanaf een plaats, waar de bond hem niet kan zien, de eend te
werpen, op een zodanige plaats dat deze op
ongeveer 40 meter van de plaats waar de hond wordt ingezet terecht
komt.
3. De valplaats moet zodanig worden gekozen, dat voorjager en hond elkaar niet
kunnen zien als de hond in de omgeving van het
wild werkt.
4. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet, dat de wind uit een
richting komt, loodrecht op die, waarin de hond moet worden
uitgestuurd.
5. Zo enigszins mogelijk dient de inrichting van de proef zodanig te zijn dat
voorjager en hond elkaar niet meer kunnen zien nadat de
hond, gezien in de algemene richting van de valplaats, zich meer
dan vijf meter van zijn voorjager heeft verwijderd. In geen geval
mogen voorjager en hond elkaar kunnen zien als de hond binnen
tien meter van de valplaats werkt.
Bij bepaalde terrein omstandigheden kan het nodig zijn om een
kunstmatig scherm te plaatsen.
6. De keurmeester zal de voorjager de plaats aanwijzen waar vandaan hij zijn
hond moet inzetten en waar naar toe de hond de eend
moet brengen. De voorjager mag deze plaats gedurende de gehele
proef niet verlaten tenzij de keurmeester hem dat opdraagt.
Beoordeling:
Algemeen:
. Bij de beoordeling zal de nadruk liggen op de zelfstandige en systematische
zoekwijze, op het doorzettingsvermogen van de hond
en op diens betrouwbaarheid om wild te brengen.
. Het geven van aanwijzingen en aanmoedigingen zal sterk negatief worden
beoordeeld.
. De keurmeester zal een zodanige plaats innemen dat hij het zoeken van de
hond kan beoordelen.
. Het zonder eend uit de dekking terugkeren zal negatief worden beoordeeld. De
hond die eenmaal zonder eend uit de dekking
terugkeert mag maximaal nog tweemaal worden ingezet.
Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die binnen een redelijke
tijd, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, de eend apporteert,
ongeacht of hij verpakt, of hij zittend of staande afgeeft.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die na het commando tot apporteren
onmiddellijk geanimeerd, zelfstandig, snel en systematisch gaat zoeken, niet
zonder eend uit de dekking terugkeert, de eend snel vindt en een "model apport"
uitvoert.
Artikel A.11 Proef G:
1. De hond moet zonder halsband of lijn een voor hem zichtbaar weggeworpen wilde
eend apporteren.
2. De werper dient, loodrecht op de richting waarin de hond uit moet gaan, de
eend, met een grote boog, van zich weg te werpen,
op een zodanige plaats, dat deze op ongeveer zestig meter van de
hond terecht komt.
3. De valplaats dient zodanig te worden gekozen dat de hond vanaf de positie bij
de voorjager de eend niet kan zien liggen (bij
voorkeur lage dekking).
4. Nadat de voorjager de keurmeester te kennen heeft gegeven dat hij gereed is
om de proef af te leggen, geeft de keurmeester
geweer en werper een teken dat zij kunnen starten.
5. Werper en geweer blijven gedurende de gehele proef op hun plaats staan.
6. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet, dat de wind uit een
richting komt, loodrecht op die, waarin de hond moet
uitgaan. Werper en geweer dienen in dit geval benedenwinds van de
valplaats van de eend te staan.
Derhalve moet tegen de wind in worden geworpen.
7. De voorjager mag vanaf het moment dat de hond is uitgezonden tot aan het
moment dat deze de eend heeft opgenomen
geen aanwijzingen of commando's geven.
8. De keurmeester zal ongeveer drie seconden nadat de eend is gevallen
toestemming geven om de hond uit te zenden.
Hij doet dit door de voorjager op de schouder te tikken.
Beoordeling:
Algemeen:
. De hond, die onhoudbaar inspringt heeft deze proef onvoldoende afgelegd.
. De hond, die vrij verloren zoekend de eend vindt heeft deze proef onvoldoende
afgelegd.
. De hond die binnen vijf meter vanaf de voorjager wordt gestopt, is niet
onhoudbaar ingesprongen en mag vanaf die plaats,
na toestemming van de keurmeester de proef voortzetten.
. De hond, die aangelijnd wordt voorgejaagd, kan maximaal een 8 krijgen.
. De hond die zich van de lijn losrukt heeft de proef onvoldoende afgelegd.
. Het overdoen van de proef mag alleen bij zéér uitzonderlijke omstandigheden.
Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die door de juiste richting aan te
houden of die, door doelbewust de juiste richting te herstellen blijk geeft de
valplaats te hebben onthouden en zonder aanwijzingen of commando's de eend
opneemt en apporteert, ongeacht of hij tijdens het werpen aangelijnd dan wel
onaangelijnd was, of hij verpakt, zittend of staande afgeeft.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die onaangelijnd, rustig en attent
op zijn Post zit en geen aandacht van zijn voorjager vergt, het commando tot
apporteren afwacht, snel gericht naar de valplaats gaat, de eend zonder te
hoeven zoeken vindt en een "model apport" uitvoert.
.Artikel A.12 Proef H:
1. De hond moet, zonder halsband of lijn, een aan de overzijde van een breed,
diep water weggeworpen wilde eend apporteren.
2. Het water dient minimaal tien meter en maximaal veertig meter breed te zijn
en zo diep dat de hond, om de overkant te bereiken,
moet zwemmen.
3. De werper dient op een moment, dat de hond hem niet kan zien, de eend op een
zodanige plaats te werpen, dat deze,
afhankelijk van de breedte van het water en de geaardheid van
het terrein minimaal tien meter en maximaal veertig meter vanaf
de kant van het water terecht komt. De werper trekt zich
terug op een zodanige plaats dat zijn aanwezigheid en zijn loopspoor
op de bond zo weinig mogelijk stimulerend of belemmerend
werken.
4. De plaats waar de eend terechtkomt dient zodanig te worden gekozen dat de
hond, vanaf de plaats waar hij uit het water komt,
het wild niet kan zien liggen (tenminste zeer lage dekking)
5. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet dat de wind uit een
richting komt, loodrecht op die, waarin de hond over het
water moet worden gestuurd.
6. De keurmeester zal de voorjager de plaats aanwijzen waar vandaan hij zijn
hond moet inzetten en waar naar toe de hond
de eend moet brengen. Deze plaats zal zodanig worden gekozen
dat zij ongeveer drie meter afhankelijk van de plaatselijke
omstandigheden, uit de waterkant ligt.
Beoordeling:
Algemeen:
. De nadruk ligt op de wil om van de overzijde van het water de eend te
apporteren.
. Het geven van extra aanwijzingen is niet verboden, maar zal negatief worden
beoordeeld.
. Als de hond zonder eend bij de voorjager terugkeert, en de tijd niet wordt
overschreden, mag hij nog maximaal éénmaal worden
ingezet.
. Het terugkomen om het water heen nadat de eend is gevonden, zal niet negatief
worden beoordeeld, tenzij het omlopen buiten
proporties is.
Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die binnen redelijke tijd,
afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, de eend apporteert, ongeacht of
hij verpakt, zich uitschudt of zittend of staande afgeeft.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die, na één bevel onmiddellijk te
water gaat, in rechte lijn snel naar de overkant zwemt, aan de overkant, na al
dan niet door zijn voorjager te zijn gestopt en na ten hoogste één commando of
aanwijzing geanimeerd, zelfstandig, snel en systematisch gaat zoeken, niet
zonder eend aan de waterkant terugkeert, snel vindt en een "model apport"
uitvoert.
Dirigeerproef
te land.
Artikel A.13 Proef I;
1. De hond moet, zonder halsband of lijn, nadat hij door zijn voorjager naar de
valplaats is gedirigeerd, een houtduif apporteren.
2. De voorjager mag de hem aangewezen plaats gedurende de gehele proef niet meer
dan vijf meter verlaten. De proef moet worden
uitgezet in overzichtelijk terrein. Dat wil zeggen, dat de hond,
die niet aanzienlijk van de ideale route afwijkt, voor de voorjager
voortdurend zichtbaar moet kunnen zijn.
3. De werper dient, op een moment dat de hond dit niet kan zien, de duif te
werpen op de valplaats, die zodanig dient te worden
gekozen, dat de hond niet vanaf grote afstand de duif kan zien liggen en
niet natuurlijkerwijze bij voorkeur op die plaats zal gaan
zoeken.
4. De werper dient zich op een zodanige plaats terug te trekken, dat zijn
aanwezigheid en zijn loopspoor zo weinig mogelijk
stimulerend of belemmerend op de hond werken.
5. De valplaats dient zo natuurlijk mogelijk te worden gemarkeerd.
6. De hond moet via een in het terrein zo natuurlijk mogelijk gemarkeerd
stoppunt naar de valplaats worden gedirigeerd. Dit punt
dient ongeveer honderd meter van de positie van de voorjager
en ongeveer vijftig meter van de valplaats te zijn gelegen en dient
zodanig te worden gekozen, dat een aanzienlijke richtingscorrectie
nodig is om de valplaats te bereiken. De voorjager moet zijn
hond stoppen in de naaste omgeving van dit punt en moet, nadat de
keurmeesters hem daarvoor toestemming geven, zijn hond
van daaruit naar de valplaats dirigeren. De keurmeesters zullen
deze toestemming eerst geven nadat de hond naar hun oordeel
voldoende dicht bij dit punt door de voorjager is gestopt.
7. Bij voorkeur dient de proef zodanig te worden uitgezet, dat de wind uit een
richting komt, loodrecht op die, waarin de hond moet
worden uitgestuurd en zodanig dat de valplaats benedenwinds van
het hierboven bedoelde punt is gelegen.
Beoordeling:
Algemeen:
. De nadruk ligt op de dirigeerbaarheid. Een hulpmiddel om dit vast te stellen
is het stoppunt.
. De voorjager moet voor een correcte uitvoering zijn aanwijzingen en commando's
tot een minimum beperken.
. Als de hond bij de duif komt moet hij deze zelfstandig oppakken. Aanvullende
commando's moeten negatief worden beoordeeld.
De wijze van keuren:
. De drie keurmeesters vormen zich onafhankelijk van elkaar een oordeel. Zodra
een keurmeester van oordeel is dat de uitvoering
onvoldoende is, dan maakt hij dit door handopsteken kenbaar. Zodra een
tweede keurmeester de uitvoering eveneens onvoldoende
vindt, dan beëindigt deze de proef
. Indien naar het oordeel van twee keurmeesters de hond in de eerste lijn heeft
getoond voldoende dirigeerbaar te zijn, kan de
voorjager toestemming krijgen de hond naar het wild te dirigeren.
Vaststellen van het cijfer:
. De keurmeesters geven onafhankelijk van elkaar een cijfer tussen 6 en 10.
. Het eindcijfer is het gemiddelde van de drie cijfers afgerond, naar het
dichtst bijzijnde hele getal.
. Indien één keurmeester de uitvoering onvoldoende vindt, dan is het eindcijfer
6.
Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die, nadat hij duidelijk heeft
getoond door zijn voorjager te zijn gedirigeerd, de duif (voordat de proef door
de keurmeesters is beëindigd) apporteert, ongeacht of hij verpakt, zittend of
staande afgeeft.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die zonder, dan wel met een enkele
correctie, in rechte lijn naar het opgedragen stoppunt wordt gedirigeerd, daar
met één commando wordt gestopt en van daaruit met het minimaal noodzakelijke
aantal aanwijzingen, in rechte lijn naar de valplaats wordt gedirigeerd en een
"model apport" uitvoert.
Apport van
verre loper over breed water
Artikel A.14 Proef J:
1. De hond moet, zonder halsband of lijn, een aan de overzijde van een breed,
diep water ver weggesleept wilde eend apporteren.
Hij dient gebruik te maken van het sleepspoor.
2. Het water dient tenminste vijftien meter breed te zijn en zo diep dat de
hond, om de overkant te bereiken, moet zwem men.
3. Vanaf de overkant van het water wordt een sleepspoor getrokken dat,
afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van het water en de
geaardheid van het terrein, minimaal honderd vijftig meter en
maximaal drie honderd meter lang is. In het spoor moeten minimaal
twee haken van ongeveer negentig graden zitten. Aan het einde van
het sleepspoor wordt een wilde eend neergelegd.
4. De sleper en zo gewenst ook keurmeesters trekken zich op een zodanige plaats
terug, dat hun aanwezigheid en hun loopspoor
zo weinig mogelijk stimulerend of belemmerend op de hond werken.
5. De hond mag het trekken van het sleepspoor niet zien.
6. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet dat de wind uit een
richting komt, variërend tussen recht van achter en loodrecht
op die, waarin de hond over het water moet worden gestuurd.
7. Het begin van het sleepspoor wordt zo natuurlijk mogelijk gemarkeerd en aan
de voorjager bekend gemaakt. De voorjager mag de
hond naar het begin van het sleepspoor dirigeren. Als de hond het
sleepspoor heeft aangenomen is het de voorjager verboden
verdere commando's te geven.
8. Bij voorkeur dienen aan de overkant van het water de terreinomstandigheden
zodanig te zijn dat de hond die het sleepspoor heeft
aangenomen snel aan het zicht van de voorjager wordt onttrokken.
Beoordeling:
Algemeen:
. De hond moet door gebruik te maken van het sleepspoor bij de eend komen.
. De hond mag op aanwijzing van de keurmeester maximaal tweemaal op het
sleepspoor worden gezet.
Opstelling van de keurmeesters:
. Een keurmeester aan de waterkant bij de voorjager en twee keurmeesters op het
sleepspoor.
. De keurmeester aan de waterkant beoordeelt het waterwerk, het opnemen van
het sleepspoor en het apport. Hij ziet er tevens op
toe dat de voorjager geen commando's geeft als dit niet is toegestaan.
. De keurmeesters op het sleepspoor nemen zodanige posities in dat het werk op
het gehele sleepspoor en het gedrag van de hond
bij de eend kan worden beoordeeld.
Vaststellen van het cijfer:
. De keurmeester aan de waterkant geeft een cijfer tussen 6 en 10, of een
onvoldoende.
. De keurmeesters op het sleepspoor geven onafhankelijk van elkaar een cijfer
tussen 0 en 10. De som van deze twee cijfers moet
tenminste 12 bedragen om een voldoende te behalen.
. Het eindcijfer van de proef is het gemiddelde van de drie afzonderlijke
cijfers afgerond naar het dichtstbijzijnde hele getal, onverkort
het in vorige zin gestelde.
Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die met voldoende zekerheid het
sleepspoor volgt en binnen redelijke tijd, afhankelijk van de plaatselijke
omstandigheden, de eend apporteert, ongeacht of hij verpakt, zich uitschudt of
zittend of staande afgeeft.
Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die snel, met minimale aanwijzingen,
het begin van het sleepspoor bereikt, daarna snel en correct het sleepspoor
uitwerkt, niet zonder eend aan de waterkant terugkeert en een "model apport"
uitvoert.
Artikel A.15 Model apport
Waar in dit reglement sprake is van "model apport", wordt daaronder verstaan dat
de hond een apport zodanig uitvoert dat hij:
a. het wild, nadat hij het gevonden heeft, onmiddellijk en zonder aarzelen
opneemt;
b. het wild goed draagt en niet onnodig verpakt;
c. in vlot tempo naar zijn voorjager komt;
d. zonder aanmoedigingen, commando's of aanwijzingen, dus uit zichzelf, recht
voor de voorjager gaat zitten;
e. zijn voorjager het wild met opgeheven hoofd aanbiedt; £ het wild na daartoe
een commando te hebben gekregen onmiddellijk
loslaat en niet nahapt;
g. in voorkomend geval zich niet uitschudt voordat hij het wild ter hand heeft
gesteld.
Artikel A.16 Bijzondere bepalingen
1. Indien daarvoor naar zijn mening redenen aanwezig zijn is een keurmeester
bevoegd om, in een individueel geval of in het
algemeen, de tijd te verlengen.
2. Een keurmeester is bevoegd om een proef te laten beëindigen wanneer er naar
zijn oordeel geen uitzicht op is dat de proef
voldoende wordt afgelegd.
3. Alhoewel bij de beoordeling der proeven steeds is aangegeven dat een
volmaakte. afwerking, zoals bij voorbeeld niet verpakken,
zittend afgeven en zich niet uitschudden, niet vereist is,
zullen factoren als deze, bij cumulatie van fouten tot een onvoldoende
kunnen leiden.
4. Bij verdenking van hardheid in de bek, moet de keurmeester het geapporteerde
wild onderzoeken op beschadigingen.
5. Een gedelegeerde is bevoegd om van de bepalingen in deze paragraaf af te
wijken, indien en voor zover de omstandigheden
zodanig zijn dat aan de essentie van een proef anders geen recht
kan worden gedaan.
6. Een gedelegeerde is bevoegd om honden die een ernstig agressief gedrag
vertonen te diskwalificeren.
HET UITZETTEN VAN DE PROEVEN
Artikel A.17
1. De proeven A tot en met H worden door de organiserende instantie zonder
vooroverleg met de gedelegeerde uitgezet.
De proeven I en J worden uitgezet in overleg met de
gedelegeerde.
2. De proeven A tot en met H mogen worden gesplitst; dat wil zeggen dat maximaal
twee keurmeesters elk een deel der honden
mag beoordelen.
DIPLOMA'S
Artikel A.18
De uitvoering van een proef wordt Gewaardeerd met cijfers van 6 tot en met 10
6 is voldoende;
7 is ruim voldoende;
8 is goed;
9 is zeer goed;
10 is volmaakt.
Een proef, die onvoldoende wordt afgelegd,
wordt gewaardeerd met het cijfer 0.
Artikel A.19
Om het C -diploma te behalen moet de hond voor alle proeven A tot en met E
tenminste een 6 hebben gekregen.
Artikel A.20
Om het B -diploma te behalen moet de hond voor alle proeven A tot en met H
tenminste een 6 hebben gekregen.
Artikel A.21
Om het A -diploma te behalen moet de hond voor alle proeven A tot en met J
tenminste een 6 hebben gekregen. Om proef I te mogen afleggen moet de hond voor
de proeven A tot en met H tenminste een 6 hebben gekregen bovendien moet hij
voor de apporteerproeven D tot en met H tenminste een 7 gemiddeld hebben
gekregen en hij moet tenminste 18 maande oud zijn. Om proef J te mogen afleggen
moet de hond voor proef I tenminste een 6 hebben gekregen.
Artikel A.22
Een hond, die bij welke proef dan ook, schotschuw blijkt te zijn, wild
aansnijdt, begraaft, verstopt of beschadigt wordt gediskwalificeerd en komt in
geen geval voor een diploma in aanmerking.
Artikel A.23
Diplomaformulieren worden door de C.J.P ter beschikking gesteld. Diploma's
dienen, na volledig te zijn ingevuld en door de gedelegeerde te zijn
ondertekend, onmiddellijk na afloop van de KNJV -Proef aan de rechthebbenden te
worden uitgereikt.
Artikel B.1
1.Een Meervoudige Apporteerproef (MAP) bestaat uit zes meervoudige, niet
gestandaardiseerde apporteerproeven op B -niveau
(A tot en met F) en twee meervoudige, niet gestandaardiseerde
apporteerproeven op A -niveau (G en H).
2.Het doel van de Meervoudige Apporteerproef is het beoordelen van het werk na
het schot van de deelnemende honden onder meer
jachtpraktijk gerichte omstandigheden alsmede het in wedstrijdverband
vergelijken van de prestaties van de deelnemende honden.
ORGANISATIE
Artikel B.2
1.Een Meervoudige Apporteerproef (MAP) mag uitsluitend worden georganiseerd in
het daarvoor vastgestelde seizoen.
Dit seizoen loopt van 1 oktober tot en met 31 oktober.
2.Om regionale versnippering te voorkomen mag een Meervoudige Apporteerproef
(MAP) in beginsel slechts worden georganiseerd
door combinaties van gewesten en door combinaties van rasverenigingen.
3.Het maximum aantal toe te laten honden mag niet meer zijn dan een jaarlijks
door de C.I.P vast te stellen aantal.
TOELATINGSEISEN
Artikel B.3
1.Onverkort het gestelde in de hierna volgende leden van dit artikel worden op
Meervoudige Apporteerproeven (MAP) honden
toegelaten die voldoen aan het gestelde in artikel V2 van dit reglement.
2.Honden, die niet zijn opgenomen in een door de F.C.I. erkend hondenstamboek
maar waarvoor de inschrijving volgens het eerste
lid is opengesteld, mogen uitsluitend worden toegelaten op Meervoudige
Apporteerproeven (MAP), georganiseerd door gewesten
of combinaties van gewesten.
3.Cryptorchide, monorchide en gecastreerde reuen mogen worden geweigerd op
Meervoudige Apporteerproeven (MAP),
georganiseerd door rasverenigingen of combinaties van rasverenigingen.
4.Honden, die niet zijn opgenomen in een door de F.C.I. erkend hondenstamboek,
Cryptorchide, monorchide en gecastreerde reuen
mogen niet worden toegelaten tot de proeven G en H.
Artikel B.4
1.Om toegelaten te kunnen worden tot de proeven voor het B -diploma moet de
hond voorafgaande aan de Meervoudige
Apporteerproef één of meer B -diploma's hebben behaald op KNJV -Proeven.
2.Om toegelaten te kunnen worden tot de proeven voor het A -diploma moet de hond
voorafgaande aan de Meervoudige
Apporteerproef één of meer A -diploma's hebben behaald op KNJV -Proeven.
KEURMEESTERS
Artikel B.5
1.Op een Meervoudige Apporteerproef (MAP) ambteren minimaal vijf keurmeesters.
Indien door onvoorziene omstandigheden een
keurmeester uitvalt en de mogelijkheid ontbreekt daarin alsnog te
voorzien, mag, mits de organiserende instantie overmacht kan
aantonen de gedelegeerde als keurmeester ambteren.
2.De proeven A tot en met F worden gekeurd door één keurmeester; de proeven G en
H worden gekeurd door twee keurmeesters.
INRICHTING EN BEOORDELING VAN DE PROEVEN
Artikel B.6 Inrichting van de proeven A tot en met F
Elke proef bestaat uit twee apporten. De aard en de moeilijkheidsgraad van de
opdrachten moeten vergelijkbaar zijn met die van de proeven F, G en H van de
KNJV -Proef. Tenminste twee van deze proeven moeten een waterelement bevatten.
Bij tenminste twee van deze proeven moet een schot worden gelost. De maximaal
toegestane tijd bij deze proeven bedraagt vijf minuten per proef
Artikel B.7 Inrichting van de proeven G en H
Elke proef bestaat uit twee apporten. De aard en de moeilijkheidsgraad van de
opdrachten moeten vergelijkbaar zijn met die van de proeven F tot en met J van
de KNJV -Proef. Tenminste één van deze proeven moet een waterelement bevatten.
Een dirigeerapport en het apport van een verre loper zijn verplichte onderdelen.
De maximaal toegestane tijd bij deze proeven bedraagt acht minuten per proef
Artikel B.8 Te gebruiken wild
Bij de proeven mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van bejaagbare wildsoorten
en van die soorten die plaatselijk op vergunning mogen worden bejaagd met
uitzondering van vossen. Elk stuk wild mag meerdere malen worden gebruikt.
Artikel B.9 Beoordeling
De wijze van keuren moet praktijkgericht zijn. Het wild moet correct worden
geapporteerd. Staand afgeven leidt niet tot puntenaftrek. Inspringen en onrust
op post leiden tot puntenaftrek maar niet tot uitsluiting.
Artikel B.10 Bijzondere bepalingen
1. In uitzonderlijke gevallen is de keurmeester bevoegd om, in een individueel
geval of in het algemeen, de tijd te verlengen.
2. Een keurmeester is bevoegd om een proef te laten beëindigen wanneer er naar
zijn oordeel geen uitzicht op is dat de proef
voldoende wordt afgelegd.
3. Alhoewel bij de beoordeling der proeven praktijkgericht wordt gekeurd en een
volmaakte afwerking niet wordt vereist, leidt extreem
slordig apport tot een onvoldoende.
4. Bij verdenking van hardheid in de bek, moet de keurmeester het geapporteerde
wild onderzoeken op beschadigingen.
5. Een gedelegeerde is bevoegd om van de bepalingen in deze paragraaf af te
wijken, indien en voor zover de omstandigheden
zodanig zijn dat aan de essentie van een proef anders geen recht
kan worden gedaan.
6. Een gedelegeerde is bevoegd om honden die een ernstig agressief gedrag
vertonen te diskwalificeren.
HET UITZETTEN VAN DE PROEVEN
Artikel B.11
De proeven worden door de organiserende instantie in overleg met de gedelegeerde
uitgezet.
DIPLOMA'S
Artikel B.12
De uitvoering van een proef wordt gewaardeerd met cijfers van 0 tot en met 100;
een hond die tenminste 55 punten heeft gekregen heeft de proef voldoende
afgelegd. Om een voldoende te behalen moet de hond al het wild, binnen de
vastgestelde tijd, hebben geapporteerd.
Artikel B.13
Om het B -diploma te behalen moet de hond voor alle proeven A tot en met F
tenminste 55 punten hebben gekregen.
Artikel B.14
Om het A -diploma te behalen moet de hond voor vier van de zes proeven A tot en
met F, die vooraf zijn aangewezen, en voor de proeven G en H tenminste 55 punten
hebben gekregen.
Artikel B.15
Een hond, die bij welke proef dan ook, schotschuw blijkt te zijn, wild
aansnijdt, begraaft, verstopt of beschadigt wordt gediskwalificeerd en komt in
geen geval voor een diploma in aanmerking.
Artikel B.16
Diplomaformulieren worden door de C.J.P ter beschikking gesteld.
Diploma's dienen, na volledig te zijn ingevuld en door de gedelegeerde te zijn
ondertekend, onmiddellijk na afloop van de Meervoudige Apporteerproef (MAP) aan
de rechthebbenden te worden uitgereikt.
Artikel C.1
1.De Nimrod -Proef bestaat in beginsel uit drie meervoudige niet
gestandaardiseerde apporteerproeven.
2.Het doel van de Nimrod -Proef is enerzijds aan het einde van het seizoen der
jachthondenproeven het in wedstrijdverband
vergelijken van de prestaties van de meest succesvolle honden en
anderzijds jagers en andere belangstellenden een inzicht te
geven in de mogelijkheden van goed opgeleide jachthonden.
ORGANISATIE
Artikel C.2
1. De Nimrod -Proef wordt zo mogelijk één maal per jaar in de maand november
onder verantwoordelijkheid van de C.J.P
georganiseerd.
2. De C.J.P wijst een organiserend comité aan en delegeert naar eigen goeddunken
bevoegdheden aan dit comité.
3. Het maximum aantal toe te laten honden is in beginsel zestien.
TOELATINGSEISEN
Artikel C.3
Aan de Nimrod -Proef kunnen uitsluitend honden deelnemen die daartoe door de
C.J.P zijn uitgenodigd.
Artikel C.4
Een hond mag slechts één maal aan de Nimrod -Proef deelnemen.
Artikel C.5
De C.J.P selecteert de uit te nodigen honden aan de hand van de resultaten
behaald op de KNJV -Proeven en Meervoudige Apporteer Proeven (MAP) van het
afgelopen seizoen. De selectiecriteria worden door de C.J., op voorstel van de
C.J.P, vooraf vastgesteld en openbaargemaakt.
Artikel C.6
Van elk ras wordt minimaal één hond uitgenodigd op voorwaarde dat hij in het
afgelopen seizoen tenminste één A -diploma heeft behaald op een KNJV -Proef en
tenminste één A -diploma op een Meervoudige Apporteerproef (MAP).
KEURMEESTERS
Artikel C.7
Op de Nimrod -Proef ambteren minimaal twee, door de C.J.P uit te nodigen
keurmeesters per proef.
INRICHTING EN BEOORDELING VAN DE PROEVEN
Artikel C.8 Inrichting van de proeven
Elke proef bestaat in beginsel uit drie apporten. De opdrachten moeten van dien
aard zijn dat de verschillende aspecten van apporteren te weten:
vrij verloren apport, markeerapport, gedirigeerd apport en apport op sleep zo
veel mogelijk in de verschillende proeven zijn verweven. De moeilijkheidsgraad
van de afzonderlijke apporten mag die van de proeven F tot en met J van de KNJV
-Proef te boven gaan op voorwaarde dat ze fair en voor honden van het gewenste
niveau haalbaar zijn. Tenminste één van deze proeven moet een waterelement
bevatten. Bij tenminste één van deze proeven moet een schot worden gelost.
Artikel C.9 Te gebruiken wild
Bij de proeven mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van bejaagbare wildsoorten
en van die soorten die plaatselijk op vergunning mogen worden bejaagd. Elk stuk
wild mag meerdere malen worden gebruikt.
Artikel C.10 Beoordeling
De wijze van keuren moet praktijkgericht zijn. Het wild moet correct worden
geapporteerd. Staand afgeven leidt niet tot puntenaftrek. Aangelijnd voorjagen,
inspringen en onrust op post leiden tot puntenaftrek. Hinderlijk jankende en
blaffende honden worden gediskwalificeerd.
Artikel C.11 Bijzondere bepalingen
1. In uitzonderlijke gevallen is de keurmeester bevoegd om, in een individueel
geval of in het algemeen, de tijd te verlengen.
2. Een keurmeester is bevoegd om een proef te laten beëindigen wanneer er naar
zijn oordeel geen uitzicht op is dat de proef
voldoende wordt afgelegd.
3. Alhoewel bij de beoordeling der proeven praktijkgericht wordt gekeurd en een
volmaakte afwerking niet wordt vereist, leidt extreem
slordig apport tot een onvoldoende.
4. Bij verdenking van hardheid in de bek, moet de keurmeester het geapporteerde
wild onderzoeken op beschadigingen.
5. Een gedelegeerde is bevoegd om van de bepalingen in deze paragraaf af te
wijken, indien en voor zover de omstandigheden
zodanig zijn dat aan de essentie van een proef anders geen recht
kan worden gedaan.
6. Een gedelegeerde is bevoegd om honden die een ernstig agressief gedrag
vertonen te diskwalificeren.
HET UITZETTEN VAN DE PROEVEN
Artikel C.12
De proeven worden door het organiserend comité in overleg met de gedelegeerde
uitgezet.
DIPLOMA'S
Artikel C.13
De uitvoering van een proef wordt gewaardeerd met cijfers van 0 tot en met 100;
een hond die tenminste 55 punten heeft gekregen heeft de proef voldoende
afgelegd. Om een voldoende te behalen moet de hond al het wild, binnen de
vastgestelde tijd, hebben geapporteerd. Het enkele feit dat al het wild is
binnengebracht betekent nog niet dat een voldoende wordt verkregen.
Artikel C.14
Om het Nimrod -diploma te behalen moet de hond in beginsel voor alle proeven
tenminste 55 punten hebben gekregen. Indien een enkele onvoldoende tegenover
bijzonder goede prestaties staat, kunnen de gezamenlijke keurmeesters beslissen
dat het diploma toch wordt toegekend.
Artikel C.15
Een hond, die bij welke proef dan ook, schotschuw blijkt te zijn, wild
aansnijdt, begraaft, verstopt of beschadigt wordt gediskwalificeerd en komt in
geen geval voor een diploma in aanmerking.
Artikel C.16
Diplomaformulieren worden door de C.J.P ter beschikking gesteld. Diploma's
dienen, na volledig te zijn ingevuld en door de gedelegeerde te zijn
ondertekend, onmiddellijk na afloop van de Nimrod -Proef aan de rechthebbenden
te worden uitgereikt.
BEKERREGLEMENT
Artikel C.17
1. Aan de winnende combinatie, voorjager/hond, wordt de Nimrod -beker
uitgereikt.
2. De Nimrod -beker is een wisseltrofee, die door de K.N.J.V ter beschikking is
gesteld.
3. De Nimrod -beker blijft eigendom van de K.N.J.V en kan derhalve nimmer
permanent in eigendom worden verworven.
Artikel C.18
Voor het in de Nimrod -beker doen aanbrengen van een toepasselijke gravering
wordt door en op kosten van de C.J.P zorg gedragen.
Artikel C.19
Indien in enig jaar de Nimrod -Proef niet wordt gehouden of indien geen der
deelnemers een diploma verwerft, wordt de Nimrod -beker niet uitgereikt.